|
Henri Sinnesael en Marie-Louise Persoon, omringd door hun 8 kinderen. Helemaal links staat Emiel en naast hem Urbain. Beide jongens kwamen tijdens WO I terecht in een Franse schoolkolonie (Foto: Lieve Sinnesael). Linda Malfait: "Zoals zoveel zaken liep het lager onderwijs tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) niet van een leien dakje. De scholen werden eerst benut als verblijf voor vluchtelingen en daarna door de Duitsers opgeëist om ze om te bouwen tot soldatenkwartieren, hospitalen, enz. Tot ongenoegen van vriend en vijand en tot grote ongerustheid van de ouders liepen de kinderen op straat waar ze voortdurend in gevaar waren en waar ze weinig positiefs leerden van de soldaten. Hier en daar begon men weer les te geven, met het lawaai van het oorlogsgeweld op de achtergrond en met zeer schaarse middelen omdat er al veel was vernield." "Vanaf mei 1915 werden kinderen tussen 3 en 16 jaar, die zich in de gevarenzone bij het front bevonden, overgebracht naar verscheidene zogeheten schoolkolonies verder weg in België, in Zwitserland en vooral in Frankrijk. Het afscheid was hard, maar de kinderen waren er veilig, verbleven er gratis en kregen er les. Alleen al in Frankrijk telde men op het einde van WO I een vijftigtal schoolkolonies - onder controle van de Minister van Binnenlandse Zaken - met elk gemiddeld 120 tot 150 kinderen, in totaal ruim 7000. Als men de kinderen erbij telt uit de schoolkolonies, die door privé-organisaties werden geleid, kwam men uit op ruim 10.000! Deze geëvacueerde kinderen zijn de geschiedenis ingegaan als "Les Enfants de l’Yser". Zo ook de broers Emiel (1902-1989) en Urbain (1904-1988) Sinnesael, allebei geboren en getogen Tuimelaarnaars." Spelende kinderen bij Sinnesaels molen en hoeve in de Veldstraat. "Dit is het verhaal van twee kinderen in de "Grooten Oorlog". Als zonen van Henri Sinnesael en Marie-Louise Persoon groeiden Emiel en Urbain op in een warm nest in de Veldstraat (nu Mgr. Catrystraat), samen met hun zus en vijf broers. De ouders hadden er een hoeve, een molen, een vlasroterij en een cichoreidrogerij. Bij het naderen van de Duitse invasietroepen vluchtten Emiel en Urbain op 'Schuwe Maandag' 19 oktober, samen met een broer en een oom, richting Ieper. Ze strandden in Elverdinge, niet ver van Poperinge, bij een boer die aan ongeveer 200 mensen van allerlei slag onderdak verschafte. Ze waren zo'n 12 en 10 jaar oud, een vreselijke leeftijd om de familiale sfeer te missen en weg te moeten uit de omgeving waar ze iedereen kenden op straat. Twee jaar lang deden Emiel en Urbain allerlei werk op de boerderij in Elverdinge, waar ze verbleven". De schoolkolonie van Les Grandes DallesDe grote ingang van het Hôtel de la Plage in Les Grandes Dalles (Sassetot-le-Mauconduit, Normandië), waar de gebroeders Sinnesael een groot deel van de oorlog verbleven. L. Malfait: "Na een tussenstop van een paar weken in Rouen werden Emiel en Urbain, samen met zo'n 250 andere kinderen, op 7 augustus 1915 per trein gerepatriëerd naar een schoolkolonie in het Hôtel de la Plage, in het Normandische kustplaatsje Les Grandes Dalles. Dat is nu een gehucht van de huidige gemeente Sassetot-le-Mauconduit, niet ver van Le Havre, in het departement Seine-Maritime." Affiche voor het Hôtel de la Plage in Les Grandes Dalles (1909). "De gebroeders Sinnesael zouden daar tot het einde van de Eerste Wereldoorlog verblijven. Overigens waren er in datzelfde Hôtel de la Plage nog enkele andere kinderen uit Moorslede ondergebracht: Gérard en Daniel Defever; Henri, Omer en Gérard Soetaert; Maurice en Guillaume Vanhoutte; Julien en Paul Wellecom; Maurice Vandeputte en Michel Vermeulen. Zeldzame foto van het interieur van het Hôtel de la Plage. Dit is de grote inkomhal.
Het dagelijks leven in Les Grandes DallesEmiel en Urbain Sinnesael staan zeker ergens tussen die tientallen kinderkopjes op deze oude groepsfoto van de schoolkolonie, maar waar? Zelfs de familie vindt ze niet terug. L. Malfait: "Het eten werd geleverd door de Franse overheid. Deze oorlogskost was haast oneetbaar, maar het verorberen ervan was beter dan honger lijden. Was er niet genoeg voedsel, dan gold het recht van de sterkste, met als gevolg dat er veel kinderen ondervoed waren. Emiel moest, als oudste van zijn tafel, elke dag de borden en het bestek afwassen. Servies en bestek, dat was iets nieuws, want thuis at men nog altijd met z'n allen uit een grote kookpot, zonder borden en met een houten lepel. Maar ’t is de inhoud die telt, nietwaar!" De "petits Belges" staan klaar in de rij om naar hun leslokaal te gaan in Les Grandes Dalles. "De directeur en tevens aalmoezenier van de schoolkolonie, Joseph De Saegher, principaal van het St.-Vincentiuscollege in Ieper, was volgens hen uiterst streng. Bovendien was de hoeveelheid leerstof die ze kregen van onderwijzers en kloosterzusters zeer omvangrijk. Turnles in openlucht voor de jongens van de schoolkolonie in Les Grandes Dalles (Normandië). "Men kon in Les Grandes Dalles gedurende een jaar de gewone lessen volgen en zich daarna - op voorwaarde dat men oud genoeg was - specialiseren. Maar dat hebben Emiel en Urbain nooit gedaan want, als landbouwerszonen, bewerkten ze liever een stukje grond dan de Latijnse taal aan te leren. Daar zal het hunkeren naar hun vroegere leven ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Zoveel heimwee... iedereen gaat daar op zijn eigen manier mee om. De jongens van de schoolkolonie aan het strand voor het Hôtel de la Plage in Les Grandes Dalles. L. Malfait: "Tijdens hun wekelijkse verblijf aan het strand, op zondag, moesten de koloniejongens van de onderwijzers (die hoofdzakelijk echte flaminganten waren), op de melodie van het Franse volkslied "la Marseillaise", zingen: "Fermez vos pantalons, grands cochons". Daarop werden ze met stenen bekogeld door Franse jongeren, die vonden dat ze stank voor dank kregen. Leuk uitje... En dit was de enige ontspanning! Hotelgasten aan het strand voor het Hôtel de la Plage in Les Grandes Dalles. "Na de Eerste Wereldoorlog (wapenstilstand op 11 november 1918) stonden Emiel en Urbain Sinnesael nog moeilijke tijden te wachten. Bij hun thuiskomst vernamen ze dat hun vader, tijdens hun hele verblijf in Elverdinge, op minder dan één kilometer van hen vandaan had vertoefd! En wat nog erger was: hun moeder was intussen gestorven. Zo zal ieder ‘Enfant de l’Yser’ wel zijn eigen verhaal gehad hebben. De ene schoolkolonie was de andere niet. Achteraf waren er kinderen die zich vrij positief uitlieten over hun verblijf, maar er waren zeker evenzoveel of meer anderen die er vooral nare herinneringen aan overhielden." Reünie in Veurne in 1973 van de 'Grandalliens', 55 jaar later. Onder hen ook de gebroeders Sinnesael (Foto: Lieve Sinnesael). L. Malfait: "Gerard Defever uit Menen, een van de jongens uit de schoolkolonie van Les Grandes Dalles, zocht in 1973 contact met zijn vroegere medeleerlingen. Hij plaatste een oproep in de krant, tesamen met een foto uit 1916 van een Vlaamse oorlogsklas in de schoolkolonie van Les Grandes Dalles. Het was de bedoeling om, na 55 jaar, zijn schoolmakkers uit die tijd weer eens bij mekaar te brengen. En dat lukte! Op 1 mei 1973 kwamen tal van gewezen "Grandalliens", ook Emiel en Urbain Sinnesael, samen in het "Hôtel Aux Arcades" in Veurne. Allemaal opa’s en oma’s met een speciaal verhaal in het geheugen gegrift..." Historische omkaderingKaart met de frontlijn in West-Vlaanderen in 1914. Links het laatste stukje onbezet België. Vanuit een villa in De Panne leidden koning Albert en koningin Elisabeth de weerstand tegen de Duitse bezetter. Op 4 augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. De Duitse opmars doorheen het neutrale België kwam tot stilstand op 22 november. Met De Slag aan de IJzer en de Eerste Slag bij Ieper kwam een einde aan de bewegingsoorlog. Daarop volgde een loopgravenoorlog en een algehele bezetting van ons land, behalve van een smalle strook in de Westhoek. Het gestabiliseerde front liep vier jaar lang dwars doorheen West-Vlaanderen, vanaf Nieuwpoort langs de IJzer over Diksmuide, via het kanaal Ieper-IJzer richting Ieper, waar het oostelijk in een boog omheen liep (de Ieperboog of "Ypres Salient"), vervolgens passeerde langs Wijtschate en Ploegsteert en zich verder zuidwaarts uitstrekte. Tot eind 1917 zou die frontlijn tussen de Duitse en geallieerde legers grosso modo ongewijzigd blijven. Bij het naderen van de Duitse invalstroepen en ook daarna vluchtten in totaal zowat anderhalf miljoen Belgen naar het buitenland, waarvan er 600.000 pas na de 'Grooten Oorlog' zullen terugkeren. Ongeveer de helft van die vluchtelingen verbleef al die tijd in Frankrijk, hoofdzakelijk in Normandië. Kinderen waren vaak de eerste slachtoffers van het oorlogsgeweld. Aanvankelijk werden ze tijdens de exodus meegenomen door hun ouders of naaste familieleden. Vanaf halfweg 1915 werden duizenden jongens en meisjes, wegens gevaarlijke oorlogsomstandigheden in de Westhoek, geëvacueerd naar zogeheten 'schoolkolonies'. Ontreddering in het lager onderwijsHet klooster (links), de lagere school (midden) en de kerk van Beitem, zwaar gehavend tijdens WO I. Op 19 mei 1914 voerde de regering de leerplicht in voor alle kinderen van 6 t/m 12 jaar. Maar slechts drie maanden na de goedkeuring van de zogeheten wet-Poullet in het parlement vielen de Duitse troepen ons land binnen. Dat was een dikke streep door de rekening van de scholen. Na de zomervakantie van 1914 - de oorlog was dan enkele weken oud - trachtte men, zo goed en zo kwaad als het kon, de scholen open te houden. Klooster + kapel (rechts) en schoolgebouw (links) in Oostnieuwkerke in 1916. De achtervleugel van de school (met Rode Kruis-vlag op het dak) was ingericht als veldhospitaal (Duitse Feldpost-kaart. Coll. Wilfried Deraeve). Zowel in bezet als onbezet België stond het lager onderwijs op een laag pitje. In veel scholen was er een nijpend tekort aan leerkrachten. Bij het uitbreken van de oorlog werden vele onderwijzers massaal opgeroepen om hun dienstplicht te vervullen. Anderen gaven zich op als vrijwilliger bij het leger of sloegen op de vlucht. Aan beide zijden van het front eiste het leger tal van pas heropende scholen op en vormde die om tot onderkomen voor soldaten, plaatselijk militair hoofdkwartier, voorlopig verblijf van krijgsgevangenen, lazaret (= veldhostitaal) of ambulancedienst voor de verzorging van gewonden. In het West-Vlaamse frontgebied waren nogal wat schoolgebouwen totaal onbruikbaar omdat het meubilair (o.m. lessenaars) door militairen was aangewend als brandhout en omdat het lesmateriaal, de handleidingen en andere klasbenodigdheden grotendeels waren vernield. Noodmaatregelen van de overheidHouten barakken in Zonnebeke tijdens Wereldoorlog I. De 3de (in witte kleur) was een noodschool. Op aandringen van koningin Elisabeth vaardigde de bevoegde Minister van Kunsten en Wetenschappen Poullet enkele maatregelen uit om het onderwijs zo veel mogelijk te hervatten. De plaatselijke overheid (arrondissementscommissarissen en onderwijsinspecteurs) moest er voor zorgen dat in elk dorp - minstens op één locatie - tijdelijk noodklassen werden opgericht, desnoods in barakken, veldtenten, kerken, kapellen, privé-woningen, herbergen, buurtwinkels of boerderijen, zo mogelijk buiten de bebouwde dorpskom en ver weg van de legerkampen. Interim-leerkachten en kloosterzusters moesten worden ingezet om het tekort aan onderwijzend personeel op te vangen. Na de eerste turbulente oorlogsmaanden begon men op veel plaatsen weer les te geven. Een halftijdsstelsel werd toegepast, waarbij de jongens in de voormiddag les kregen en de meisjes na de middag (of omgekeerd). Maar het bleef behelpen, met amper lesmateriaal, weinig speeltijd en ...veel huiswerk! Omdat de leerplicht nog niet echt was ingeburgerd hielden veel ouders hun kinderen liever veilig thuis. Zo konden de kinderen een handje toesteken in het huishouden, in de huisnijverheid of op het veld, zeker als een kostwinner van het gezin (de vader of oudere broer) was gemobiliseerd. Dat spijbelprobleem trof men vooral aan op boerderijen en bij kleine zelfstandigen.
De regering in ballingschap grijpt inDe Belgische regering in ballingschap verbleef tijdens WO I in de mondaine Normandische badplaats Sainte-Adresse, naast Le Havre, in het grote witte gebouw op de achtergrond. Vanaf het voorjaar 1915 werd het in de West-Vlaamse frontstreek ronduit gevaarlijk voor de kinderen om naar school te gaan. Door de voortdurende bombardementen in de omgeving kon de veiligheid van de schoolgaande kinderen én van het onderwijzend personeel niet langer worden gewaarborgd. Veel scholen sloten noodgedwongen hun deuren. Met als kwalijk gevolg dat kinderen op straat rondslenterden. Ouders, geestelijken, leerkrachten en lokale overheden vreesden voor de onveiligheid en zedenverwildering van de jeugd door het contact met de straat en met soldaten uit de legerkampen. Met de alarmerende gasaanvallen van 22 april 1915 nabij Steenstraete was de maat vol. De Belgische regering in ballingschap in Ste-Adresse (Fr.) besliste om de kinderen tussen 3 en 16 jaar uit de gevarenzone aan beide zijden van het front, te evacueren naar veiliger oorden. Vooral naar Frankrijk (aanvankelijk de regio Parijs en later grotendeels Normandië) en in mindere mate naar Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Het was de bedoeling om de kinderen onder te brengen in zogeheten schoolkolonies. In Frankrijk alléén al werden meer dan 60 gebouwen gevonden, die de eigenaars in bruikleen gaven, verhuurden of gratis ter beschikking stelden van de overheid of van caritatieve organisaties. Het ging meestal om een (gedeeltelijk of helemaal vrijgemaakt) kloostergebouw, kasteel, landgoed, hotel of fabriekspand. Ook afgedankte schooltjes en boerenhoven kwamen in aanmerking. Schoolkolonies waren in de praktijk een soort van kinderinternaten met gratis kost en inwoon. Ze boden de kinderen bovendien kosteloos onderwijs aan, dat door de vertrouwde Vlaamse leerkrachten en kloosterzusters in de moedertaal werd gegeven. Hierbij werd zoveel mogelijk het normale leerprogramma van het lager onderwijs in ons land gevolgd. Er waren 2 categorieën van schoolkolonies:
De ophaling van enkele kinderen in Oostvleteren om ze naar een veilige schoolkolonie te sturen.
Het evacuatieprogramma van de Belgische overheid verleende voorrang aan de kinderen uit steden en dorpen in de omgeving van de gevechtszone. Kinderen, van wie de ouders onvoldoende bestaansmiddelen hadden, genoten absolute prioriteit. De dorpspastoor speelde een belangrijke rol bij het ronselen van de leerplichtige meisjes en jongens tussen 3 en 16 jaar. Enkele hulporganisaties, zoals het Rode Kruis, zorgden voor de ophaling van kinderen in afgelegen dorpen. In afwachting van een volgend treinkonvooi richting Parijs of Normandië verbleven de kinderen in een voorlopige opvangplaats ("refuge") o.m. in Ieper en Poperinge. Verzamelplaats in Poperinge aan de halte van de tram, die de kinderen naar het station van Adinkerke bracht. Ten laatste bij hun eigenlijke vertrek met de tram of de trein namen ze afscheid van hun ouders en andere naaste familieleden. Dat afscheid viel héél zwaar. Veel ouders waren dan ook moeilijk te bewegen om hun kinderen voor onbepaalde tijd en met onbekende bestemming van huis te laten wegsturen. Sommigen weigerden resoluut dat hun kinderen werden losgerukt uit hun vertrouwde milieu en verstopten ze zelfs bij de ophaling door het Rode Kruis.
Het transport per treinKaart van het spoorwegennet in Noord-Frankrijk tijdens WO I (Bron: J. Le Hénaff; H. Bornecque. Les chemins de fer français et la Guerre. Parijs, 1922). Ondanks de oorlogsomstandigheden was de evacuatie naar Frankrijk vrij goed georganiseerd door de overheid. Vanaf 17 mei 1915 tot het einde van de oorlog in 1918 vertrokken vanuit de Westhoek in totaal zo'n twintig speciale treinkonvooien met Vlaamse kinderen naar hun geïmproviseerd verblijf in de Franse schoolkolonies. Dat gebeurde vanuit twee stations:
Het station van Adinkerke-De Panne, vanwaar de meeste konvooien naar de Franse schoolkolonies vertrokken. De hele oorlog organiseerde de overheid een 20-tal speciale treintransporten naar de diverse Franse schoolkolonies. Op 17 mei 1915 vertrok vanuit Adinkerke een eerste konvooi van 152 meisjes en 148 jongens, begeleid door 5 onderwijzers en 14 religieuzen. Op het perron werden ze uitgeleide gedaan door koningin Elisabeth, die elk kind een reep chocolade Kwatta gaf en een behouden reis toewenste. Aankomst van een jongenskonvooi in de Gare du Nord in Parijs op 15 juni 1915.
Transport op 15 juni 1915 van kinderen, zusters en leraars van de Gare du Nord naar Saint Sulpice in Parijs. Na 3 dagen en 3 nachten arriveerde de trein in de Gare du Nord in Parijs. De kinderen werden er opgevangen door de hulporganisatie "l'Oeuvre du Secours de Guerre" en met de tram of metro overgebracht naar het voormalig seminarie St.-Sulpice. Maaltijd bij de aankomst van een groep Belgische kinderen in het leegstaande seminarie Saint-Sulpice in Parijs (Foto: G. Kuyle). Tijdens hun verblijf in het vroegere St.-Sulpice seminarie werden de jongens van de meisjes gescheiden en ondergingen vervolgens een grondig medisch onderzoek. De jongens reisden door naar een van de schoolkolonies in de wijde omgeving van Parijs. De meisjes kwamen terecht in de gebouwen van een leegstaand pensionaat in de Rue de la Santé van de Franse hoofdstad. Een schoolkolonie van "Kinderen van de IJzer" in Versailles. Omdat het eerste transport per trein goed was verlopen werd de overheid overstelpt met aanvragen voor het repatriëren van kinderen. De schoolkolonies in en rond Parijs raakten al snel volzet. Vanaf juli 1915 moest men uitwijken naar nieuwe schoolkolonies in Normandië. Voortaan vertrokken er ook treinkonvooien vanuit Adinkerke/De Panne met eindbestemming Le Havre of Rouen. De zusters van Ten Bunderen en de schoolkolonies
Kaart van de schoolkolonies in Frankrijk waar de zusters van Ten Bunderen werkten. We kunnen niet onvermeld laten dat de zusters van Ten Bunderen (ontstaan in het middeleeuws gasthuis, hier op de Tuimelarehoek) een niet onbelangrijke rol hebben gespeeld in het hele verhaal van de schoolkolonies! Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 telde de congregatie 145 leden. Enkele zusters gaven les in het middelbare school in Moorslede. De meeste zusters stonden voor de klas in het lager onderwijs, m.n. in een aantal wijkscholen van de gemeente en in de basisschool van 18 bijhuizen van de congregatie, verspreid over heel West-Vlaanderen. Omwille van hun stevige reputatie op onderwijsgebied waren de Bundernonnen tijdens de oorlog
|