|
|
![]() Links, op de hoek van de Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, stond in de late middeleeuwen het Gasthuis ten Bunderen. Het vormde eeuwenlang - in menig opzicht - de kern van de Tuimelare (© Google Streetview). Vanaf de 12de eeuw werd in héél westelijk Europa, ook in Vlaanderen, in nagenoeg alle steden en landelijke woonkernen, een fijnmazig en goed georganiseerd netwerk uitgebouwd van grote en kleine gasthuizen, vooral langs drukke bedevaarts- en handelswegen. In de loop der eeuwen zijn alle bouwkundige en schriftelijke sporen van deze 'passantenhuizen'" vrijwel helemaal weggewist. In West-Vlaanderen alléén al tellen we er een twintigtal. Eén daarvan was het Gasthuis ten Bunderen, dat zich situeerde langs de Oude Heirweg, op onze wijk de Tuimelare. ![]() Gemeentelijk erfgoedbord met info over het verdwenen Gasthuis ten Bunderen, geplaatst aan de overkant van de Oude Heirweg (Foto: W.W.). Het Gasthuis ten Bunderen was en blijft, samen met de Oude Heirweg en de herberg De Tuimelare, een van de historische "kroonjuwelen" van de Tuimelarewijk. Het stond op de hoek van de Oude Heirweg en de huidige Ten Bunderenstraat, waar nu een moderne hoeve met aanpalende gebouwen staat, toebehorend aan de familie Carlos D'Hooghe, Oude Heirweg 17. Een erfgoedbord herinnert ons eraan dat enkele kloosterzusters in het verdwenen gasthuis, ruim 3 eeuwen lang (ca.1269-1578), voedsel en onderdak verschaften aan voorbijtrekkende pelgrims en andere behoeftige reizigers. ![]() Carlos D'Hooghe, de huidige eigenaar van de Gasthuishoeve, wijst de plaats aan waar een fundering ligt van het verdwenen middeleeuws Gasthuis ten Bunderen (Foto: W.W.) Heden ten dage is van het hele kloosterdomein bovengrond niets bewaard gebleven. Aan de kant van de Ten Bunderenstraat, in de weide naast de huidige boerderij, waren tot de 2de helft van de vorige eeuw nog duidelijk de contouren waarneembaar van funderingen, vermoedelijk van het vroegere woonhuis van de zusters van Ten Bunderen. Tijdens graafwerken in de jaren 1990 werden op die plek, met behulp van een metaaldetector, een aantal sierspelden (= insignes) van pelgrims bedevaarders bovengehaald.
Wanneer ontstond het gasthuis?
![]() Oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. Helemaal links op de 6de tekstregel staat "hospitali de bunra" (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest). In een document dat dateert uit 1269 is, in de Latijnse tekst, voor het eerst sprake van een "hospitali de bunra", d.w.z. "hospitaal de bunra". "Hospitalis" was een middeleeuws Latijns synoniem voor "gasthuis". En "Bunra" was de Latijnse vertaling van het woord "bunder", de naam van een eeuwenoude landmaat (1,4 ha.). Er is geen enkel ander "hospitaal de bunra" uit die tijd bekend in onze streken. De kans is dus vrij groot dat het document verwees naar ons Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare en dat het al moet bestaan hebben in het jaar 1269. Maar volledige historische zekerheid daaromtrent is er niet.
De ligging van het gastuis![]() 'Tgasthuis ten bunder' (gele stip) langs de 'Heirstraete naer Rousselaer'. Joan Blaeu & Henricus Hondius. De Kasselrij van Kortrijk (uitsnede), in 'Flandria Illustrata' (Verheerlykt Vlaandre) van Antonius Sanderus, 1641. Naar het voorbeeld van de meeste middeleeuwse gasthuizen en kloosters koos men voor het Gasthuis ten Bunderen in de 13de eeuw een zo geschikt mogelijke vestigingsplaats:
Wie stichtte het gasthuis?![]() Fragment uit een handschrift van 1674 (kasteel van Rumbeke). Ook voor een antwoord op de vraag wie het het Gasthuis ten Bunderen oprichtte tasten we in het duister. Er zijn ernstige aanwijzingen - maar géén 100% sluitende bewijzen - dat de toenmalige feodale Heer van Moorslede een achterleen van zijn Heerlijkheid en mogelijk (een deel van) het "startkapitaal" schonk. In een handschrift van 1674, bewaard in het kasteel van Rumbeke, lezen we dat "men van allen tyden den voornoemden heere van Morselede ghehouden heeft voor fundateur (= stichter), tuteur en gouverneur supreme van goederen temporele ‘t voorseide Godtshuys in Morselede competerende (= toebehorend)". In andere literaire bronnen, vooral over juridische geschillen, blijkt dat de Heer van Moorslede "op zijn strepen stond" en zijn feodale rechten ten opzichte van het gasthuis kon laten gelden. Dat laat veronderstellen dat hij wel degelijk betrokken was bij de stichting én het burgerlijk beheer ervan.
De namen 'gasthuis' en 'bunderen'De naam "gasthuis" doet in deze tijd onwillekeurig denken aan een ziekenhuis. Maar in de middeleeuwen werd de naam "gasthuis", en ook die van "hospitaal" gegeven aan alle liefdadigdheidsinstellingen, aan alle oorden waar de christelijke deugd van gastvrijheid werd beoefend. De naam "hospitaal" is afgeleid van de Latijnse woorden "hospitalis" (= gastvrij), hospitalitas" (= gastvrijheid) en "hospitium" (= gastenverblijf). Een gasthuis of hospitaal kon een ziekenhuis zijn in een stad, maar op het platteland was dat een opvangtehuis voor passanten langs een bedevaarts- of handelsweg.
![]() Gerard Mercator. Flandria (Theatrum Orbis Terrarum). Ingekleurde kopergravure (uitsnede), 1570. De naam "ten Bunderen" werd ontleend aan het middelnederlandse woord "bunder" (met tal van varianten, zoals "bunre", "bundre", "boendre", "bonder"), de naam van een oude akkermaat, die bij ons overeenkwam met ongeveer 1,4 hectare. "Ten Bunderen" betekende dus zoveel als: "een stuk leengrond met een oppervlakte van zowat één bunder". Op nagenoeg alle landkaarten van Vlaanderen, vanaf de 16de tot en met de 18de eeuw, werd die naam "Bunder", "Ten Bunderen" of "Bunderen" nadrukkelijk getoond, als belangrijk oriëntatiepunt, bijv. op de bovenstaande kaart van Mercator (1570).
De eerste bewoonsters![]() Gesticht door "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie...", op de 3de en 4de regel (Agnes De Wilde, Jaer-boek, 1781). Dank zij de latere klooster-annalen, het 'Jaer-Boek' van 1783, weten we dat het aanvankelijk ging om "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie (= welstellend) om de weerelt te vluchten ende haerlieden tot christelike werken te begeven, hun t' samen vervoegt". Bij de start verbleven dus drie gefortuneerde, vrome en ongehuwde vrouwen in het Gasthuis ten Bunderen. Hun namen zijn niet bekend.
De structuur van het Gasthuis ten Bunderen![]() Zo zou het oude Gasthuis Ten Bunderen er in de 13de eeuw hebben uitgezien. Schilderij. Marine Debuf, 1996. Hoe zag het gasthuisdomein er, zo veel eeuwen geleden, in werkelijkheid uit? Dat is moeilijk te zeggen omdat er in onze streken geen enkel voorbeeld van zo'n gasthuis bewaard is gebleven. Kleine gasthuizen zijn op het platteland niet bestand gebleken tegen de tand des tijds. De gebouwen waren opgetrokken met overwegend brandbare materialen (hout, leem en stro) en vielen zo gemakkelijk ten prooi aan vlammen of blikseminslag. Een groot aantal verdween door militaire conflicten, zoals het Gasthuis ten Bunderen tijdens de Beeldenstorm in de 16de eeuw. En nogal wat gasthuizen kregen een andere bestemming tijdens de Oostenrijkse en Franse Tijd in de 18de eeuw. Andere werden in de loop der jaren gewoon afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Om een reconstructie te maken van het Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare zijn we overgeleverd aan schaarse visuele bronnen zoals (laat-)middeleeuwse miniaturen, etsen en schilderijen. Qua architectuur en binnenhuisinrichting verschilde het wellicht weinig van een gewone herenboerderij van die tijd. Enkel wetenschappelijk archeologisch bodemonderzoek kan enige opheldering brengen over de specifieke structuur en bouw van het oorspronkelijke gasthuis. ![]() Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving in het "Jaer-Boek" van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix. Gelukkig heeft priorin Agnes De Wilde van de Bundernonnen in Ieper in 1781 een vrij gedetailleerde beschrijving achtgergelaten van het Gasthuis ten Bunderen in haar chronologische kloosterkroniek "Jaer-boek". Aan de hand hiervan maakte Zr. M.-P. Barbaix in haar boek "Zeven Eeuwen Ten Bunderen" (1971) de hierbovenstaande reconstructietekening van de oorspronkelijke plattegrond. ![]() Bewaard gebleven middeleeuwse motte in de Zuidwallenstraat in Torhout (Foto: Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Het hele gasthuisdomein was, zoals gebruikelijk tijdens de middeleeuwen, omgeven door diepe wallen en opgedeeld in 4 stukken grond, zogeheten "mottes" (= met aarde opgeworpen bodemverhevenheden), die op hun beurt van elkaar waren gescheiden door grachten, maar die toch onderling verbonden bleven via primitieve houten bruggetjes.
Van godvruchtige vrouwen ...![]() Drie vrome vrouwen. Miniatuur, 14de eeuw (Bron: Frakfurt am Main, Bibliotheek Goethe Universeit). In de 2 eeuwen durende beginperiode van het Gasthuis ten Bunderen leefden de bewoonsters "sonder formeelen regel, niet verbonden synde aen de religieuse beloften", zo schreef Agnes De Wilde uiterst beknopt in haar "Jaer-boek" (1781). Ze legden niet formeel de 3 klassieke kloostergeloften af van gehoorzaamheid, armoede en maagdelijkheid. Ze waren al die tijd evenmin onderworpen aan een kloosterregel en dus géén kloosterzusters in de moderne betekenis van het woord. We mogen veronderstellen dat er in die pionierstijd van het Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare enkel een aantal praktische - mondeling overgeleverde - afspraken en gewoonten bestonden, in de vorm van een intern reglement. ![]() Het Gasthuis ten Bunderen werd aanvankelijk gerund door - wat men heden ten dage noemt - een semi-religieuze gemeenschap van "godvruchtige vrouwen", lekenzusters zeg maar, zoals er zoveel bestonden in de middeleeuwen. Denken we maar aan de begijnen, of ook nog de "Zusters des Gemeenen Leven", de Derde Ordezusters van St.-Franciscus, de Cellezusters enz. Een vrome levenswandel en een radicale christelijke naastenliefde - speciaal voor armen en zorgbehoevenden - stonden centraal. Liefst zonder al te veel pottenkijkers. In héél West-Vlaanderen is geen enkele van de ons bekende gasthuizen ontstaan binnen de muren van een bestaand kloostergebouw! Ze kwamen tot stand buiten de Kerk en clerus om, op initiatief van wereldlijke overheden of vermogende particulieren, die de nodige financiële middelen, grond of woonst ter beschikking stelden.
... tot kloosterzusters![]() Bisschop Willem Fillastre (Rogier van der Weyden, 1440). Om de wildgroei van semi-religieuze groepen in te dijken en om meer controle erover te verwerven nam de kerkelijke hiërarchie maatregelen. In 1476 legde Willem Fillastre, de bisschop van Doornik, de kloosterregel van de H. Augustinus op aan de kleine communauteit van het Gasthuis Ten Bunderen. Tegelijk ook aan de bewoonsters van het St.-Jorisgasthuis in Menen en het St.-Jansgasthuis in Wervik. De zusters van het gasthuis waren voortaan officieel door de Kerk aanvaarde kloosterlingen, die verplicht werden om de 3 klassieke kloostergeloften af te leggen en om de Augustijnse kloosterregel te volgen. Hun woning was voortaan een kloostertje... ![]() St.-Augustinus (354-430). Omdat Augustinus' kloosterregel slechts algemene beginselen van het religieuze leven omvat vaardigde de Doornikse bisschop in hetzelfde jaar 1476 aanvullende statuten uit, op maat geschreven van de communauteit in het Gasthuis ten Bunderen. Het was een soort van tijd- en plaatsgebonden tuchtreglement met een pakket praktische voorschriften voor het dagelijks leven, het gebedsleven, de ascese en het werk. ![]() Aanhef van de Augustijnse kloosterregel (Archief bisdom Brugge). Het oorspronkelijke handschrift met de Latijnse tekst van de Regel en van de Statuten, overhandigd door de bisschop van Doornik, is verloren gegaan. Wél is de vertaling ervan in het "Vlaemsch" (= Middelnederlands) - de oudste tot nu toe bekende in Vlaanderen! - bewaard gebleven. Ze werd geschreven en ondertekend door Daniël de Muelenare, een monnik in het "scriptorium" (= schrijfkamer) van de vroegere Augustijnenabdij van Zonnebeke.
De kloosterkledij![]() Modellen van habijten van Augustijnen-zusters De statuten, die de bisschop van Doornik uitvaardigde voor de communauteit, legden enkele accenten voor de kloosterkledij. De zusters moesten sober en zedig gekleed zijn: "Haerleden cleederen zullen zuverlic zyn". De algemene regel was dus: eenvoudige, bescheiden, onopvallende kledij, uit wol of linnen, in natuurlijke kleuren: wit, grijs of zwart. Alle luxe en versierselen, alle uitingen van behaagzucht of elegantie moesten worden vermeden. Opzichtige tinten of dure materialen (pels, bont) waren uit den boze. Gelijkvormigheid was troef: alle zusters moesten zich houden aan dezelfde kleuren, dezelfde stoffen en dezelfde modellen. "Het uniform" van de hospitaalnonnen bestond uit: een wit of grijs wollen habijt (bovenkleed), met een band of gordelriem om het middel; een zwart schouderkleed (= schapulier, een strook stof op borst en rug, gedragen boven het habijt); een witte linnen hoofddoek en een zwarte sluier erboven. Voor het werk op de boerderij, in de tuin, in de keuken of in het gastenverblijf of voor het verzorgen van zieken droegen de zusters gewoonlijk een linnen schort of een kiel. Tijdens het gemeenschappelijk koorgebed droeg men een lange witte mantel boven het habijt. Bij koud weer in de winterperiode mochten de zusters het habijt aan de binnenkant bekleden met een voering van konijnen- of lamsvacht. Om bij slecht of regenachtig weer buiten het klooster te gaan hulden ze zich in een lange zwarte mantel met kap.
De kerntaak van de gasthuiszusters: gastvrijheid![]() "De hongerigen spijzen". Een van de zeven christelijke Werken van Barmhartigheid. De Meester van Alkmaar, 1504 (Bron: Amsterdam, Rijksmuseum). De kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) omschreef kort en bondig de specifieke opdracht van de gasthuiszusters: "...met insicht van te logeeren de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen". De kleine communauteit ontfermde zich onbaatzuchtig en toegewijd over de passerende pelgrims en andere arme reizigers, die uitgeput door dorst, honger en kou arriveerden. De zusters gaven hen kosteloos eten en drinken én boden hen tijdelijk (meestal voor één nacht) logies aan. De zusters legden zich dus vooreerst toe op het in de praktijk omzetten van de christelijke deugd van gastvrijheid. "De vreemdelingen herbergen" was in de middeleeuwen één van de 7 christelijke Werken van Barmhartigheid. De kloosterstatuten 1473 van ten Bunderen legden hen het volgende op: "Zy zullen den aermen blidelic ontfangen ende antieren (= behandelen), dus met blijheid de armen opvangen, bedienen aan tafel "als waren zij de heren des huizes", sterker nog, "als waren ze Christus zélf", zoals in de kloosterregel te lezen is. Het opvanghuis van het Gasthuis ten Bunderen bestond uit twee delen:
![]() Een passant zit bij het haardvuur om zich op te warmen. Miniatuur. Getijdenboek, ca. 1480. Rouen.
De verblijfsduur![]() Twee pelgrims. Miniatuur. 1390. G. de Lorris, Roman de la Rose (Bron: New York, Pierpont Morgan Library). Wanneer het goed weer was konden de in goede gezondheid verkerende passanten in beginsel slechts één keer overnachten en daarna plaats maken voor nieuwe gasten. In de winterperiode of bij guur weer, wanneer de dagmarsen zwaar vielen, mocht men tot maximum 3 dagen logeren. Voor een langer verblijf waren de arme reizigers aangewezen op de herbergen, waar ze wel hun logies en eten moesten betalen. Bij hun vertrek kregen de passanten vaak nog wat proviand mee voor de volgende dag. Aan totaal berooide reizigers gaf men wat geld om onderweg mondvoorraad en drank te kunnen kopen. Arme, in lompen gehulde, passanten ontvingen van de zusters in het gasthuis nieuwe kleren. Wie was niet welkom?![]() Een bedelende leproos (melaatse) en een gehandicapte worden de toegang geweigerd. Miniatuur van Vincent de Beauvais. 13de eeuw (Bron: Wikimedia).
Het religieuze leven van de gasthuiszusters![]() Groep biddende nonnen. De Meester van Liesborn, 14de eeuw (Bron: Zürich, Schweizerisches Nationalmuseum). Het leven van alledag en de telkens terugkerende taken en bezigheden van de zusters in het Gasthuis ten Bunderen zijn moeilijk vast te leggen. De schaarse schriftelijke bronnen (de kloosterstatuten van 1473 en de kloosterkroniek "Jaer-Boek" van 1783) hebben het er nauwelijks over. Men kan slechts een algemeen beeld schetsen van hoe het er in werkelijkheid aan toe ging. De dag van de gasthuiszusters was in hoofdzaak verdeeld tussen gebed en werk, naar het motto van de "vader van het westers monachale leven, de "H. Benedictus, "Ora et Labora" (Latijn voor "bid en werk"). Zowel de religieuze activiteiten (gebeden op vaste tijden, bezinning, H. Mis, geestelijke lectuur, enz.) als allerlei vormen van lichamelijke arbeid (landbouw, handwerk) namen in het dagelijks leven een gelijke en even belangrijke plaats in.
De handenarbeid![]() Zuster bij het haardvuur. Miniatuur. 14de eeuw. (Bron: KB Nederland). Elke ochtend, na de mis, verzamelden de zusters van het Gasthuis ten Bunderen zich rond de meesteres (later de priorin), die de dagtaken verdeelde. Na het ontbijt gingen ze aan de slag. De arbeidstijd werd vooral besteed aan:
De nacht![]() Voorbeeld van een slaapruimte (= dormitorium) voor kloosterlingen in de 13de-eeuwse abdij van Lagrasse (Fr.) Na het lezen van de de completen in de kapel, begaven de zusters zich naar hun "dormter" (=gemeenschappelijke slaapruimte) op de zolderverdieping, waar de grootste soberheid werd voorgeschreven. In de gasthuisstatuten van 1473 staat te lezen dat de zusters geen bed hadden, zoals de gasten. Ze sliepen elk op een met stro gevulde matras, die op de grond lag. Ze beschikten over het nodige beddengoed zoals lakens, dekens in schapenvacht en een hoofdkussen gevuld met pluimen. ![]() De priorin met de sleutel van de slaapruimte. N. N., 1578 (Bron: Museum Hof van Busleyde, Mechelen). Naakt slapen, zoals algemeen gebruikelijk in de middeleeuwen, was verboden, behalve in geval van ziekte, mits toestemming van de priorin. De zusters moesten, als pyjama, een onderhemd met mouwen dragen, geweven uit grof linnen. Ze mochten hun slaapplaats niet meer verlaten tot 's morgens. De meesteres, die beschikte over de sleutels van het huis, deed de deur van binnen op slot. In de dormter moest een absolute stilte heersen, die enkel mocht worden doorbroken in noodgevallen, bijv. brand of diefstal. De hele nacht bleef een klein lichtje (kaars of olielamp) branden.
Het externe beheer van het gasthuis
![]() De beleidsniveaus van het Gasthuis ten Bunderen.
A. De wereldlijke overheid ![]() Kasteel van de Heer van Moorslede, vermoedelijke stichter van het Gasthuis ten Bunderen (detail van de kaart "De Casselrie van Ipre", Antonius Sanderus/Johan Blaeu, 1662). Het middeleeuws Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare stond onder een dubbele externe voogdij en moest letterlijk "twee heren dienen": de burgerlijke overheid en de kerkelijke hiërarchie. Als openbare liefdadigheidsinstelling viel het gasthuis onder de wereldlijke bevoegdheid van de Heer van Moorslede, de vermoedelijke stichter of minstens de grootste weldoener ervan. De kerkleiding kon controleren maar had géén sanctionerende bevoegdheid, ze kon geen straffen opleggen. Dat kwam toe aan de burgerlijke autoriteiten. Maar vanaf de 14de eeuw werd de controle van de kerkelijke overheid op de gasthuizen geleidelijk uitgehold. De Heer van Moorslede eigende zich het recht toe om jaarlijks de rekeningen (uitgaven en inkomsten) na te kijken. De administratie, de geldzaken en het interne beheer werd onderworpen aan het toezicht van de heer. Zo zag hij erop toe dat het maximum aantal zusters in het gasthuis niet werd overschreden zonder zijn goedkeuring, hoewel die bevoegdheid eigenlijk toekwam aan de Kerk. B. De kerkelijke overheid.
![]()
Het interne beheer van het gasthuis![]() De priorin ontvangt een pelgrim bij het gasthuis. Miniatuur. Codex Manesse, Zürich, 1315 (Bron: Wikimedia)
Het einde van het Gasthuis ten Bunderen (1566-1578)![]() Beeldenstormers vernielen het interieur van een katholieke kerk. Jan Luyken, ets, 1566 (Bron: Wikimedia). Vanaf halfweg de 16de eeuw drong het protestantisme onze streken binnen. In augustus 1566 brak op verscheidene plaatsen in Zuid-Vlaanderen een spontane opstand uit van de Calvinisten, beter bekend als 'de Beeldenstorm'. De 'Geuzen' trokken vanuit Ieper een spoor van vernieling, plundering en brandstichting in kerken, kapellen en kloosters. Op 23 augustus 1566 richtten ze een grote ravage aan in het Gasthuis ten Bunderen: "Alles werd g'heel gedestrueerd ende verbrandt door de vreetheyt der hugenotten" (Jaer-boek). De zusters sloegen op de vlucht naar een onbekende bestemming. Na deze eerst golf van troebelen keerden de zusters in 1568 terug. Ze lieten het geplunderde en door brand geteisterde woonhuis en de kapel van ten Bunderen niet heropbouwen. Zo goed en zo kwaad als het ging installeerden ze zich in het gespaard gebleven gastengebouw en leefden er "in alsulke armoede dat sy aten een ey met vieren ende namen eenen steen voor brander om vier te maken" (Jaer-boek). Maar in 1578 volgde een nieuwe uitbarsting van geweld. Protestantse Schotse soldaten-huurlingen, die uit Menen waren verdreven door de zogeheten Malcontenten (= pro-Spaanse katholieke edellieden), waren uit op wraak. Ze zwermden uit naar de naburige dorpen, o.m. naar Moorslede, waar ze de overeind gebleven gebouwen van het Gasthuis ten Bunderen nog grondiger verwoestten. De 7 zusters vluchtten hals over kop weg naar kloosters van Zwartzusters in Rijsel en St.-Omaars, in Noord-Frankrijk. Ze keerden nooit meer terug naar de Tuimelare, waar later enkel de Gasthuishoeve van ten Bunderen zal worden heropgebouwd. In 1587 keerden de Bunderzusters uit ballingschap terug en vestigden zich binnen de veilige muren van de bisschopsstad Ieper. Ze bleven in het bezit van al de onroerende eigendommen, die ze bij hun vlucht in de steek hadden moeten laten. Maar in 1784 schafte de Oostenrijkse keizer Jozef II hun klooster en communauteit af. Al hun bezittingen in de wijde omgeving van de Tuimelare werden in beslag genomen en later, tijdens het Frans Bewind, verbeurdverklaard en openbaar verkocht. Een van de Ieperse Bunderzusters kwam in 1785 naar Moorslede om er de leiding op zich te nemen van de parochiale Armenschool, gelegen aan de huidige 7de Jagersstraat. Het werd het begin van een bloeiende expansie van het klooster Ten Bunderen met een vermaard Franstalig meisjespensionaat. Na de verwoesting van het hele dorpscentrum in 1917, werd na WO I een nieuw kloostercomplex gebouwd, met een lagere school en een internaat voor lager en lager-middelbaar onderwijs, aan de Stationsstraat. In 2004 werd dit hoofdklooster in Moorslede gesloten en verhuisden de zusters naar een kleiner en moderner kloosterpand bij het Zorgcentrum St.-Jozef, Ieperstraat 54A in Zonnebeke. ![]() De communauteit van zusters in 2024. Vooraan (v.l.n.r.): Zr. Cecile, Zr. Denise (+), Zr. Alice (+), Zr. Roseline. Staand (v.l.n.r.): Lode Arts (de bisschop van Brugge), Zr. Anna (+), Zr. Maria, Zr. Rolande (overste), Zr. Jacinta, directeur Arnold Loose en Zr. Benitia. Na 7,5 eeuwen bestaat de Congregatie van O.-L.-Vrouw-ten-Bunderen, die haar wortels heeft in het middeleeuws "Gasthuis ten Bunderen" in de Tuimelarewijk, nog steeds. Ze telt nu (halfweg november 2025) 6 zusters in Zonnebeke. De verdere lotgevallen van de Bunderzusters wordt gedetailleerd beschreven op de eigen website van de Zusters van O.-L.-Vrouw ten Bunderen en op een aparte pagina over de Gasthuishoeve, elders op deze website van de Tuimelarewijk.
|
|||||||||