De Tuimelare. Een plek om lief te hebben

  Zoek op deze site met FreeFind

Het Gasthuis Ten Bunderen (ca. 1269 - 1578)

Hier, links op de hoek van de Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, stond in de late middeleeuwen het Gasthuis ten Bunderen. Deze plek  vormde eeuwenlang - in menig opzicht - de kern van het gehucht de Tuimelare
Links, op de hoek van de Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, stond in de late middeleeuwen het Gasthuis
ten Bunderen. Het vormde eeuwenlang - in menig opzicht - de kern van de Tuimelare (© Google Streetview).

Het Gasthuis ten Bunderen is, samen met de Oude Heirweg en de herberg De Tuimelare, een van de historische "kroonjuwelen" van de Tuimelarewijk. Dit gasthuis bevond zich op de hoek van de Oude Heirweg en de huidige Ten Bunderenstraat, waar nu een moderne hoeve met aanpalende gebouwen staat, toebehorend aan de familie Carlos D'Hooghe, Oude Heirweg 17. Ruim 3 eeuwen lang (ca.1269-1578) werd het Gasthuis ten Bunderen bewoond door enkele vrouwelijke religieuzen die voorbijtrekkende pelgrims en andere behoeftige reizigers voedsel en onderdak verschaften.

Carlos D'Hooghe, de hudige eigenaar van de Gasthuishoeve, wijst de plaats aan waar een fundering ligt van het verdwenen middeleeuws Gasthuis ten Bunderen
Carlos D'Hooghe, de huidige eigenaar van de Gasthuishoeve, wijst de plaats aan waar een fundering ligt van
het verdwenen middeleeuws Gasthuis ten Bunderen (Foto: W.W.)

Heden ten dage is van het laatmiddeleeuw kloosterdomein bovengrond niets bewaard gebleven. Aan de kant van de Ten Bunderenstraat, in de weide naast de huidige boerderij, waren in de 2de helft van de vorige eeuw nog duidelijk de contouren waarneembaar van funderingen, vermoedelijk van het vroegere woonhuis van de zusters van Ten Bunderen. Tijdens graafwerken in de jaren 1990 werden daar, met behulp van een metaaldetector, een aantal aloude sierspelden (= insignes) van bedevaarders bovengehaald.

Gemeentelijk erfgoedbord bij de plaats van het verdwenen Gasthuis ten Bunderen, aan de overkant van de Oude Heirweg
Gemeentelijk erfgoedbord met info over het verdwenen Gasthuis ten Bunderen, geplaatst aan de overkant
van de Oude Heirweg (Foto: W.W.).

Wanneer ontstond het gasthuis?

oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest, nr. 1039).
Oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. Helemaal links op
de 6de tekstregel staat "hospitali de bunra" (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest).

In een document dat dateert uit 1269 (Brugge, archief van het Groot Seminarie) is, in de Latijnse tekst, voor het eerst sprake van een "hospitali de bunra", d.w.z. "hospitaal de bunra". "Hospitalis" was een middeleeuwse Latijnse synoniem voor "gasthuis". En "Bunra" was de Latijnse vertaling van het woord "bunder", de naam van een eeuwenoude landmaat (1,4 ha.). Er is geen enkel ander "hospitaal de bunra" uit die tijd bekend in onze streken. De kans is dus vrij groot dat het document verwees naar ons Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare en dat het al moet bestaan hebben in het jaar 1269. Maar volledige historische zekerheid daaromtrent is er niet.

Wie stichtte het gasthuis?

Kasteel van de Heer van Moorslede (A. Sanderus, 1691)
Kasteel van de Heer van Moorslede, vermoedelijke stichter van het Gasthuis ten Bunderen
(detail van de kaart "De Casselrie van Ipre", Antonius Sanderus/Johan Blaeu, 1662).

fragment uit een handschrift van 1674 (kasteel van Rumbeke)
Fragment uit een handschrift van 1674 (kasteel van Rumbeke).

Ook voor een antwoord op de vraag wie het het Gasthuis ten Bunderen oprichtte tasten we wat in het duister. Er zijn ernstige aanwijzingen - maar alwaar géén 100% sluitende bewijzen - dat de toenmalige feodale Heer van Moorslede een achterleen van zijn Heerlijkheid en mogelijk (een deel van) het "startkapitaal" schonk. In een handschrift van 1674, bewaard in het kasteel van Rumbeke, lezen we immers dat "men van allen tyden den voornoemden heere van Morselede ghehouden heeft voor fundateur, tuteur en gouverneur supreme van goederen temporele ‘t voorseide Godtshuys in Morselede competerende (= toebehorend)". In andere literaire bronnen, vooral over juridische geschillen, blijkt dat de Heer van Moorslede "op zijn strepen stond" en zijn feodale rechten ten opzichte van het gasthuis kon laten gelden. Dat laat veronderstellen dat hij wel degelijk betrokken was bij de stichting én het beheer ervan.

De namen 'gasthuis' en 'bunderen'

De namen "hospitaal" en "gasthuis" doen in deze tijd onwillekeurig denken aan een ziekenhuis. Maar in de middeleeuwen werd de naam "gasthuis" gegeven aan alle liefdadigdheidsinstellingen, aan alle oorden waar de christelijke deugd van gastvrijheid werd beoefend. En de naam "hospitaal" is afgeleid van de Latijnse woorden "hospitalis" (= gastvrij), hospitalitas" (= gastvrijheid) en "hospitium" (= gastenverblijf). Een gasthuis of hospitaal kon dus een ziekenhuis zijn, maar evenzeer een opvangtehuis voor passanten langs een bedevaarts- of handelsroute.

Gerard Mercator. Flandria (Theatrum Orbis Terrarum). Ingekleurde kopergravure (uitsnede), 1570.
Gerard Mercator. Flandria (Theatrum Orbis Terrarum). Ingekleurde kopergravure (uitsnede), 1570.

De naam "ten Bunderen" werd ontleend aan het middelnederlandse woord "bunder" (met tal van varianten zoals "bunre", "bundre", "boendre", "bonder"), de naam van een oude akkermaat, die bij ons eeuwenlang overeenkwam met ongeveer 1,4 hectare. "Ten Bunderen" betekende dus zoveel als: "een stuk leengrond met een oppervlakte van zowat één bunder". Op tientallen oude landkaarten van Vlaanderen, vanaf de 16de tot en met de 18de eeuw, is die naam "Bunder", "Ten Bunderen" of "Bunderen", zoals op de bovenstaande kaart van Mercator (1570), een echte blikvanger!

De eerste bewoonsters

dry deugtsame jouffrauwen van Conditie
Gesticht door "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie...", op de 3de en 4de regel
(Agnes De Wilde, Jaer-boek, 1781).

Dank zij de latere klooster-annalen, het 'Jaer-Boek' van 1783, weten we dat het aanvankelijk ging om "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie (= welstellend) om de weerelt te vluchten ende haerlieden tot christelike werken te begeven, hun t' samen vervoegt". Bij de start verbleven dus drie vermogende, vrome en ongehuwde vrouwen in het Gasthuis ten Bunderen. De namen van die 3 oorspronkelijke bewoonsters zijn niet bekend. Omdat ze van rijke komaf waren mogen we veronderstellen dat ze er hun persoonlijke bezittingen hebben ingebracht.

De ligging van het gastuis

Joan Blaeu & Henricus Hondius. De Kasselrij van Kortrijk (uitsnede), in Flandria Illustrata (Verheerlykt Vlaandre) van Antonius Sanderus, 1641.
'Tgasthuis ten bunder' (gele stip) langs de 'Heirstraete naer Rousselaer'. Joan Blaeu & Henricus Hondius. De
Kasselrij van Kortrijk (uitsnede), in 'Flandria Illustrata' (Verheerlykt Vlaandre) van Antonius Sanderus, 1641.

Naar het voorbeeld van de meeste middeleeuwse gasthuizen en kloosters koos men voor het Gasthuis ten Bunderen in de 13de eeuw een zo geschikt mogelijke vestigingsplaats uit:

  • vlak naast de Oude Heirweg, die een onderdeel vormde van de aloude (Romeinse?) heerweg Brugge-Torhout-Roeselare-Menen-Rijsel, die druk werd bewandeld door pelgrims naar de grote en minder grote bedevaartsoorden in het zuiden (Santiago de Compostela, Rocamadour, Mont St.-Michel, Le Puy, Boulogne, Rome, het H. Land, enzovoort).

  • ver genoeg verwijderd van de andere bestaande gasthuizen in de streek. Maar toch weer niet te ver, niet méér dan een dagmars zodat de wandelaars de afstand konden overbruggen, in barre omstandigheden, zonder wegbewijzering, zonder straatverlichting, doorheen bossen waarin rovers en wilde dieren zich schuilhielden. De meest dichtbij gelegen gasthuizen waren toen die van Roeselare (7 km) en Menen (10 km).

  • zo dicht mogelijk bij een waterloop. Vlak naast het Gasthuis ten Bunderen ontsprong de Riebeke (de huidige Godelievebeek), die vloeide naar de Babilliebeek, en zo naar de Mandel, die uitmondt in de Leie, een bijrivier van de Schelde. De nabijheid van stromend en vers water was voor de bewoonsters van het gasthuis van levensbelang. De beek kon gebruikt worden als wasplaats en leverde water om het gasthuis te poetsen, om de dieren drinken te geven of om afval te lozen.

  • temidden van vruchtbare landbouwgronden, voor de teelt van gewassen (vooral granen) die zoveel mogelijk konden voorzien in de basisbehoeften van de bewoners van het gasthuis, het dienstpersoneel, het vee, enz.

De structuur van het Gasthuis ten Bunderen

zo zou het oude Gasthuis Ten Bunderen er in de 13de eeuw hebben uitgezien
Zo zou het oude Gasthuis Ten Bunderen er in de 13de eeuw hebben uitgezien.

Hoe zag het gasthuisdomein er, zo veel eeuwen geleden, in werkelijkheid uit? Dat is moeilijk te zeggen omdat er in onze streken geen enkel voorbeeld van zo'n gasthuis bewaard is gebleven. Kleine gasthuizen zijn op het platteland niet bestand gebleken tegen de tand des tijds, en dit om diverse redenen. De gebouwen waren opgetrokken met overwegend brandbare materialen (hout, leem en stro) en vielen dus gemakkelijk ten prooi aan vlammen of blikseminslag. Een groot aantal verdween door militaire conflicten, zoals het Gasthuis ten Bunderen zélf tijdens de Beeldenstorm in de 16de eeuw. Nogal wat gasthuizen kregen een andere bestemming tijdens de Oostenrijkse en Franse Tijd in de 18de eeuw. Andere werden in de loop der jaren gewoon afgebroken en vervangen door nieuwbouw.

Om een reconstructie te maken van het Gasthuis ten Bunderen zijn we overgeleverd aan schaarse visuele bronnen zoals (laat-)middeleeuwse miniaturen, etsen en schilderijen. Qua architectuur en binnenhuisinrichting verschilde dat van op de Tuimelare wellicht weinig van een gewone herenboerderij van die tijd. Enkel wetenschappelijk archeologisch bodemonderzoek zou enige opheldering kunnen brengen over de specifieke structuur en bouw van het oorspronkelijke gasthuis.

Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving in het Jaer-Boek van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix.
Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving in het "Jaer-Boek"
van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix.

Gelukkig heeft priorin Agnes De Wilde van de Bundernonnen in Ieper een vrij gedetailleerde beschrijving achtgergelaten van het Gasthuis ten Bunderen in haar chronolische kloosterkroniek "Jaer-boek" (1781). Aan de hand hiervan maakte Zr. M.-P. Barbaix later in haar boek "Zeven Eeuwen Ten Bunderen" (1971) de hierbovenstaande reconstructie-tekening van de toenmalige plattegrond. Het hele gasthuisdomein was, zoals gebruikelijk tijdens de middeleeuwen, omgeven door diepe wallen en opgedeeld in 4 stukken grond, zogeheten "moten" (= bodemverhevenheden), die op hun beurt van elkaar waren gescheiden door grachten, maar die toch onderling verbonden bleven via primitieve houten bruggetjes.

  1. Het klooster en de bijgebouwen

    Het woonhuis van de gasthuiszusters bevond zich op het meest oostelijk gelegen 'eilandje', rechts bovenaan op de tekening van Zr. Barbaix. Volgens beschrijvingen van andere gasthuizen in onze streken bestond het uit een centrale leefruimte, die tegelijk dienst deed als keuken en als eetplaats. Bij de open haard werden de gerechten bereid voor zowel de bewoonsters als de gasten. In de aanpalende "naaikamer" verrichtten de zusters allerlei vormen van handwerk zoals spinnen, weven en breien, of herstelden er het linnen en de kleren. Daarnaast bevond zich een "linnenkamer" met ladenkasten en kisten voor het opbergen van het lijnwaad en van het beddegoed, zowel voor de zusters als voor de gasten.

    Op de zolderverdiepîng was een "dormter" (afgeleid van het Latijnse woord 'dormitorium'), een gemeenschappelijke slaapruimte voor de zusters. Allicht was er ook een kelder waarin o.m. drankvoorraden (wijn en vooral bier) in tonnen en gepekeld vlees in kuipen werden bewaard.

    Zoals bij elke grote hofstede van toen was er bij het woonhuis van de zusters een klein erf met een mesthoop in het midden. Op het erf bevond zich een ton voor het opvangen van het regenwater en veelal een waterput. Deze binnenkoer was omringd door een aantal bijgebouwen:

    • behuizing voor het inwonend vast dienstpersoneel, zoals ambachtslieden (de bakker, de wagenmaker, de wever, de kleermaker, de timmerman, de bierbrouwer, de smid, de voerman, enz.), boeren, arbeiders, knechten, dienstmeiden, varkenshoeders en koewachters.
    • stallen voor het vee,
    • een washuis,
    • een voorraadschuur,
    • een wagenhuis,
    • en mogelijk een bakhuis, een brouwerij, werkplaatsen, enz.

  2. Het eigenlijke gastenverblijf

    Pelgrims bij een gasthuis. Fragment van een schilderij '<i>De werken van barmhartigheid</i>'<br> (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw)
    Het onthaal van pelgrims bij een gasthuis. Fragment van een schilderij 'De werken van barmhartigheid'
    (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw).

    Op de mote, bovenaan links op de plattgerond die Zr. Barbaix tekende, stond het eigenlijke gasthuis voor de opvang van de passerende pelgrims en andere arme reizigers. Het paalde aan de Oude Heirweg en was bereikbaar vanuit de Molenweg, via een ingangsbrug over de buitenwal van het domein. Het opvanghuis bestond uit twee delen:

    • de eigenlijke ontvangstruimte, waarin de passanten met de gebruikelijke religieuze rituelen werden onthaald. De gasten konden zich daar verder verfrissen, opwarmen, eten en drinken. Zoals in de leefkamer van de zusters was er ook hier een open haardvuur om o.m. water te koken en het eten warm te houden. Bij zijn aankomst kreeg elke bedevaarder een bussel hout om zich op te warmen bij die haard. In het midden stond een lange rechthoekige houten tafel (eventueel op schragen) met aan weerszijden een zitbank. Tegen de wanden stonden kasten, bewaarkisten, (driepoot)stoelen en banken.

      In rekken aan de muur lag het nodige gerei waarmee de zusters het eten en drinken opdienden: houten kommen, aarden schenkkannen, kruiken, schotels, schalen, drankbekkens, en opscheplepels. Ook was er een voorraad eetgerei voorhanden: kroezen (drinkbekers), borden en bestekken (lepels en messen, later ook vorken). Een aantal gebruiksvoorwerpen maakte het interieur volledig zoals een waterbekken om, na het eten, de handen te wassen, een wasteil met handdoeken, een scheerbekken, e.d.

    • in de slaapruimte voor de pelgrims stonden er, volgens de kloosterkroniek, 2 en later 4 grote opgemaakte houten bedden. Deze bestonden vermoedelijk uit een strozak als matras, peluw (= langwerpig hoofdkussen) dekens van schapenvacht en lakens. De ruimte werd verlicht door een blikken of koperen kandelaar met waskaars, door een olielamp of door een lantaarn.

    reconstructie van een middeleeuwse Vlaamse kapel
    Reconstructie van een middeleeuwse romaanse dorpskapel in Vlaanderen (prof. J. Mertens).

    Op diezelfde mote was er, zeker al vanaf 1330, een kleine eenvoudige kapel "met stroey bedekt", zoals te lezen staat in de kloosterkroniek. De bunderzusters kwamen hier samen voor het samen bidden van de getijden en voor het bijwonen van de Mis. Deze kapel van het Gasthuis ten Bunderen was een van de 4 bidplaatsen in Moorslede, naast de parochiekerk St.-Martinus en de St.-Achariuskapel in het dorpscentrum en een kapel in Slypskapelle.

    Vlakbij de kapel stond de kapelanie, een bescheiden woonhuisje voor de kapelaan. Verderop bevond zich nog een hoenderhof met kippen (leveranciers van eieren en vlees), eenden en ganzen.

  3. Het akkerland

    Op de mote eronder, links langs de Heerweg, lag een zuidelijker gelegen smalle strook grond die de zusters bewerkten als akkerland.

  4. De moestuin

    Helemaal onderaan links was er nog een vierde langwerpige mote met een moestuin waarin de gasthuiszusters allerlei groenten teelden voor eigen gebruik. Daar maakte ook een kruidentuin, met geneeskrachtige planten en specerijen, deel van uit.

    © Copyright 2022- . Alle rechten voorbehouden. Linda Malfait.     Websitebeheerder: Willem Wylin.